Na het kweekseizoen worden vrijwel alle veren op het duivenlichaam vernieuwd. Een proces dat zich van de zomer (half juli) tot in het begin van de winter (half december) afspeelt.
Spreeuwduiven, foto: H. Hoksbergen |
De rui begint bij de eerste slagpen (gerekend van binnenuit). Bij beide vleugels vallen deze slagpennen gelijktijdig uit. Wanneer de nieuwe pen voor driekwart volgroeid is, valt de volgende pen uit. Er vallen nooit meer slagpennen tegelijk uit, want dit zou het vliegvermogen van de duif te veel aantasten. Na het ruien van de zevende slagpen begint het ruien van de armpennen ook weer vanaf de binnenste gerekend. Het aantal armpennen dat per jaar geruid wordt, is niet voor elke duif gelijk. Sommige duiven ruien maar twee of drie armpennen per jaar, anderen meer en weer anderen ruien alle armpennen. Ongeveer tegelijk met het ruien van de armpennen, ruien ook de dekveren en staartpennen. Staartpennen ook weer in paren en te beginnen met de binnenste. Het ruien van de staartpennen geschiedt niet op rij, maar om en om, om het draagvlak van de staart zoveel mogelijk intact te houden. De op één na buitenste staartpen ruit het laatst. Dit zijn tevens de laatste grote pennen die geruid worden.
Kop-, hals-, borst- en buikveren ruien tegelijk met de vleugeldekveren en soms in hele groepen tegelijk, wardoor de dieren geheel of gedeeltelijk een kale kop krijgen. Donsveren ruien vrijwel het gehele jaar door. Aan de kwaliteit van de donsveren is af te lezen in wat voor conditie de duif zich bevindt. Zodra de lichaamsconditie van een duif niet optimaal is, is dit zichtbaar aan de donsveren, vooral aan de donsveren die zich rondom de aars bevinden. De veren zijn dan stijf en hard en komen niet uit de hulzen. Dit kan een gevolg zijn van ziekte of verkeerde voeding, of men is te lang doorgegaan met broeden, waardoor de duif niet in de gelegenheid is geweest zich tijdig te herstellen. Daarom is het verstandig niet langer dan tot eind juni met broeden door te gaan.
Het ruiproces is geen ziekte, zoals sommige liefhebbers nog wel geloven, maar een normaal proces, dat bij een goede conditie normaal verloopt. Jonge duiven moeten vanaf hun geboorte in 30 a 50 dagen opgroeien en een compleet verenpak opbouwen; onder normale omstandigheden geschiedt dat zonder problemen.
Tijdens het opgroeien van de jongen, zo omstreeks de veertiende dag, kunnen de jonge duiven, doordat de doffer alweer gaat drijven voor een nieuw nest eieren, enkele dagen wat minder gevoerd worden. Dit uit zich later door zogenaamde "groeistrepen" in het verenpak. Het is dan duidelijk te zien, vooral aan de slagpennen dat zich een storing heeft voorgedaan tijdens het groeien. Wanneer de doffer weer gaat drijven, is het het beste beide ouders bij de jongen in het broedhok op te sluiten totdat het eerste ei gelegd is.
Als een duif in een minder goede conditie is, kunnen er zich storingen in de groei van de veren voordoen; deze kunnen zich uiten in bloedpennen en buispennen.
- Bloedpennen kunnen ontstaan doordat het bloedvaatje in de veerfollikel beschadigd is en er bloed in de spoel van de schacht vloeit. Soms wil het zich nog wel herstellen, maar in ieder geval moet u een bloedpen er nooit uittrekken, omdat er toch meestal geen betere nieuwe pen voor in de plaats komt en het uittrekken nogal met bloedverlies gepaard gaat.
- Buispennen ontstaan doordat het vliesje om de groeiende pen niet wil scheuren. De beide haarden kunnen dan niet hun normale stand innemen en de veer blijft in opgerolde toestand. Buispennen zijn meestal het gevolg van een doorstane ziekte, een verkeerde voeding of een slechte conditie van de duif.